Genesis 35

1) maak daar

Om te gedenken aan de beloften, die Ik daar aan u gedaan heb, en gij aan mij; boven, Gen. 28:13,14,20. Dit schijnt daartoe te dienen, dat Jakob getroost en gesterkt mocht worden tegen de vrees, waarmede hij bevangen was; zie Gen. 34:30.

Ge 28.13,14,20 34.30
2) huisgezin,

Hebr. huis; zie boven, Gen. 7:1.

Ge 7.1

3) allen,

Knechts en dienstmaagden, en die van buiten er bij gekomen waren.

4) vreemde

Hebr. Goden des vreemden. Versta er onder de beelden der afgoden, die van vreemde volken gediend waren, niet zijnde de ware God, die zich aan Abraham, Izak en Jakob geopenbaard had. Aldus werden de afgoden genoemd, Deut. 31:16, en Deut. 32:12; Joz. 24:20; Ps. 81:10. Dezen werden geheten, andere goden, Deut. 6:14; Joz. 23:16; Richt. 10:13, idem, nieuwe goden, Richt. 5:8.

De 31.16 32.12 Jos 24.20 Ps 81.9 De 6.14 Jos 23.16 Jud 10.13 Jud 5.8

5) die in

Het blijkt hieruit dat onder Jakobs gezin nog enige beelden verborgen waren, hetzij dat deze afgoden waren van Laban, boven, Gen. 31:19, of enige kostbare beelden, die zij bij de plundering van Sichem gekregen, of die andere gevangenen daar gebracht hadden.

Ge 31.19

6) reinigt u,

Om met deze uitwendige ceremonie te betuigen de inwendige zuivering en bekering des harten, die zij niet alleen ten aanzien van de afgodische besmetting, maar ook vooral van dien moord der Sichemieten nodig hadden, om zich te bereiden tot den statelijken godsdienst, dien Jakob op Gods bevel met zijn huisgezin zou verrichten. Zie Exod. 19:10,14.

Ex 19.10,14
7) die mij

Dat is, die mij placht te verhoren. God antwoordt zijn volk, als Hij met woorden of werken doet blijken dat Hij het verhoord heeft; zie 1 Kon. 18:24; Jes. 41:17,18; Ps. 22:22.

1Ki 18.24 Isa 41.17,18 Ps 22.21

8) op den weg,

Te weten, van Haran tot hiertoe.

9) die in hun

Dat is, die zij bij zich hadden; zie 2 Sam. 8:10.

2Sa 8.10

10) oorsierselen,

Dezen heeft Jakob hun afgenomen, •f omdat die bij de plundering der afgoden te Sichem gekregen, •f ter ere van die afgoden gedragen waren; •f tot enig misbruik der zijnen hadden mogen dienen.

11) verbergde

Zonder dat zijn volk wist waar hij die liet, opdat niemand dezelve mocht vinden en tot superstitie en afgoderij misbruiken.

12) Gods verschrikking

Dat is, die van God toegezonden en zeer groot was; alzo Exod. 23:27; 2 Kron. 14:14, en 2 Kron. 17:10. Het woord God wordt somtijds gebruikt om de grootheid en uitnemendheid van enige zaak uit te drukken; zie boven, Gen. 13:10. Zonder deze verschrikking zou Jakob met al de zijnen lichtelijk overvallen en vernield geweest zijn, om de daad van Simeon en Levi, te Sichem begaan; boven Gen. 34:25.

Ex 23.27 2Ch 14.14 17.10 Ge 13.10 34.25
13) Luz,

Zie boven, Gen. 12:8, en Gen. 28:19.

Ge 12.8 28.19

14) Beth-el),

Aldus door Jakob genoemd.

15) El Beth-el:

Dat is, God is [te] Beth-el. Aldus noemt hij deze plaats voor de tweede maal; zie boven, Gen. 28:19, en verg. boven, Gen. 33:20.

Ge 28.19 33.20

16) God was

Zie boven, Gen. 28:13, en de manier van spreken, Gen. 20:13.

Ge 28.13 20.13
17) Debora,

Die met Rebekka uit Mesopotami‰ gezonden was, naar het land Kana„n. Zie boven, Gen. 24:59.

Ge 24.59

18) Allon-Bachuth.

Dat is, elk des wenens, omdat zij Debora daar beklaagd en beweend hebben.

19) Uw naam is

God bevestigt hier aan Jakob hetgeen Hij hem tevoren gezegd had; zie boven, Gen. 32:28.

Ge 32.28
20) God de

Zie boven, Gen. 17:1.

Ge 17.1

21) wees

God bevestigt hier den zegen van zijn vader Izak, dien hij hem gaf toen hij vluchtte naar Mesopotami‰; zie boven, Gen. 28:3,4.

Ge 28.3,4

22) uit uw lenden

Dat is, uit uw eigen vlees en bloed geboren worden; alzo 1 Kon. 8:19; 2 Kron. 6:9; Hand. 2:30, verg. onder, Gen. 46:26.

1Ki 8.19 2Ch 6.9 Ac 2.30 Ge 46.26
23) voer God

Hebr. voer op van boven hem. God wordt gezegd op te klimmen en neder te dalen, de plaatsen niet veranderende, aangemerkt Hij overal is, maar de tekenen zijner tegenwoordigheid, die Hij openbaart door zijn nederdalen; gelijk boven, Gen. 11:5; Exod. 3:8, en Num. 11:17, of wegneemt door zijn opklimmen gelijk hier en boven, Gen. 17:22; Richt. 13:20.

Ge 11.5 Ex 3.8 Nu 11.17 Ge 17.22 Jud 13.20
24) Jakob

Jakob vernieuwt hier het gedenkteken, dat hij tevoren opgericht had, boven, Gen. 28:18, omdat het door langheid ingezetenen mocht vervallen of omgeworpen zijn; opdat het strekken van Gods weldaad en zijn schuldigen plicht.

Ge 28.18

25) drankoffer,

Versta hierdoor, •f de olie, zoals terstond volgt; •f den wijn, •f enig ander vocht, dat gewoonlijk gebruikt werd in drankoffers, of in plengoffers tot dankzegging.

26) noemde den

Zijn belofte willende volbrengen, vernieuwt hij niet alleen het gedenkteken, maar ook den naam. Deze plaats schijnt onderscheiden te zijn van El Bethel, boven, #Gen.35:7.

Ge 35.7
27) een kleine

Anders, omtrent een voedering, of pleistering lands; dat is, zoveel land als men reist eer men pleistert, een mijl van den weg. Zie Gen. 48:7; 2 Kon. 5:19.

Ge 48.7 2Ki 5.19

28) Efrath

Dit is de naam van een stad, die gewoonlijk Bethlehem genoemd wordt. Zie deze beide namen onder, Gen. 35:19; Micha 5:1.

Ge 35.19 Mic 5.2
29) zult gij

Of, hebt gij ook, boven Jozef; gelijk gij gewenst hebt, dat u nog een boven hem zou toegevoegd worden; boven Gen. 30:24.

Ge 30.24
30) als hare

Een klare beschrijving van den dood, waaruit blijkt dat hij is een scheiding der ziel, die tot een ander leven overblijft, en gaat uit het lichaam, hetwelk door den dood vergaat. Waarom ook gezegd wordt van degenen, die nog leven, dat hun ziel in hen is, 2 Sam. 1:9, en van degenen, die sterven, dat hun geest uitgaat, Ps. 146:4, en van degenen die verrijzen, dat hun geest in hen wederkeert; 1 Kon. 17:21,22.

2Sa 1.9 Ps 146.4 1Ki 17.21,22

31) (want zij

Of, dat zij stierf, en noemde, of had genoemd.

32) Ben-oni;

Dat is, zoon mijner smart, mijns weedoms.

33) Benjamin.

Dat is zoon der rechterhand; dat is, die mij altijd nabij en zeer lief zal zijn, als den mens zijn rechterhand; Ps. 80:18.

Ps 80.17
34) Efrath,

Deze naam schijnt Bethlehem gegeven te zijn door Kalebs huisvrouw, zie 1 Kron. 2:19,24; en daarmede wordt ook dit Bethlehem, gelegen in den stam van Juda, [Micha 5:1; Matth. 2:6], onderscheiden van een ander Bethlehem, gelegen in den stam van Zebulon; Joz. 19:15.

1Ch 2.19,24 Mic 5.2 Mt 2.6 Jos 19.15

35) Bethlehem.

Bethlehem betekent een huis des broods.

36) tot op dezen

Te weten, ten tijde toen Mozes dit schreef; ja het bestond nog ten tijde van Samuel en Saul; 1 Sam. 10:2. Omtrent den kindermoord, dien Herodes hieromtrent heeft laten plegen, ten tijde van Christus' geboorte, zie Jer. 31:15; Matth. 2:16,17.

1Sa 10.2 Jer 31.15 Mt 2.16,17
37) Isra‰l,

Hier wordt Jakob eerst Israel genoemd, naar het bevel Gods, Gen. 35:10.

Ge 35.10

38) Migdal-Eder.

Dat is, een toren der kudde; zie ook Micha 4:8.

Mic 4.8
39) bijwijf;

Zie boven, Gen. 22:24.

Ge 22.24

40) Isra‰l

Zonder twijfel met groot harteleed, ziende dat door deze daad van Ruben God vertoornd, zijn huisgezin onteerd, en oorzaak van lasteringen gegeven was; zo zelfs, dat Jakob, liggende op zijn sterfbed, reden had om zich te beklagen over deze schandelijke daad; onder, Gen. 49:3,4; en Ruben het recht der eerstgeboorte te benemen; 1 Kron. 5:1,2.

Ge 49.3,4 1Ch 5.1,2
41) De zonen

Deze twaalf zonen van Jakob worden hier vermeld, omdat hun getal na Benjamins geboorte en Rachels dood nu vol was, en hem geen zonen meer geboren zijn; en dat deze twaalf geweest zijn de vaders der twaalf stammen Isra‰ls, van welke hierna dikwijls zal gesproken worden.

42) die hem

Uitgenomen Benjamin, die bij Efrath in het land Kana„n geboren is, boven, Gen. 35:16. Maar Mozes spreekt zo, aangezien al de anderen daar geboren zijn. Dit is een manier van spreken, waardoor iets niet precieselijk wordt gesteld, maar in het algemeen en in een zeker opzicht; zie boven, Gen. 15:13; nder, Gen. 46:15; Richt. 20:46; 1 Cor. 15:5.

Ge 35.16 15.13 46.15 Jud 20.46 1Co 15.5
43) in Mamre,

Een plaats vanwaar men zien mag boven, Gen. 23:17. Alzo genoemd door Abrahams bondgenoot, die Mamre heette; zie boven, Gen. 13:18, en Gen. 14:13,24.

Ge 23.17 13.18 14.13,24

44) Kirjath-Arba,

Zie boven, Gen. 23:2.

Ge 23.2

45) Hebron,

Zie boven, Gen. 13:18, en Gen. 23:2,19.

Ge 13.18 23.2,19

46) en Izak.

Die er nog als vreemdeling woonde.

47) gaf den

Verg. boven, Gen. 25:8.

Ge 25.8

48) tot zijne

Zie boven, Gen. 15:15.

Ge 15.15

49) begroeven hem.

Te weten, in de spelonk, waarvan te lezen is boven, Gen. 23, waarin ook Abraham begraven lag, boven, Gen. 25:9. Deze was in Hebron, waar Izak gestorven is. Dit is geschied lang na dezen tijd, overmits Jakob wel 23 jaren in Kana„n na zijn wederkomst uit Mesopotami‰ gewoond had, eer zijn vader stierf. Maar het wordt hier door Mozes verhaald, om hiermede Izaks historie te eindigen, en Jakobs historie te vervolgen.

Ge 25.9
Copyright information for DutKant